
Jurisprudentie
BB4913
Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3898 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3898 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank heeft het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend
Uitspraak
06/3898 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2006, 05/6803 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 september 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, terwijl niet is gebleken van redenen op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege zou moeten blijven.
2. De Raad staat thans voor de beantwoording van de vraag of het bij de rechtbank ingediende beroep bij de aangevallen uitspraak terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
2.1. Het bestreden besluit is, afgaande op de stukken en tussen partijen ook niet in geschil zijnde, op 16 augustus 2005 verzonden, zodat de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift aanvangt op 17 augustus 2005 en eindigt op 27 september 2005. Het beroepschrift, gedateerd 26 september 2005, is blijkens de poststempel op de enveloppe op 28 september 2005 ter post bezorgd en op 29 september 2005 door de rechtbank ’s-Gravenhage ontvangen.
De Raad stelt -met de rechtbank- vast dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
2.2. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet- ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij in zijn schrijven van 13 april 2006 aan de rechtbank met redenen omkleed heeft aangegeven laat te zijn met het indienen van zijn beroepschrift maar niet te laat. Daarnaast is er geen reactie geweest op zijn brief van
4 april 2006 waarin appellant heeft aangegeven terzake van het indienen van bezwaar niet in verzuim te zijn geweest.
Voorts voert appellant aan dat hij, nu het gaat om een termijnoverschrijding van een dag, het bureaucratisch vindt om met die ene dag voorbij te gaan aan de hele voorgeschiedenis, zijn verhaal, de slordige gang van zaken en het feit dat hij nu met een schuld zit van meer dan € 5000,--.
2.4. Op grond van dezelfde overwegingen als door de rechtbank in de aangevallen uitspraak zijn neergelegd, is de Raad van oordeel dat de door appellant in het schrijven van 13 april 2006 gegeven redenen, geen redenen zijn op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven. Ook de brief van appellant van
4 april 2006 kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden, nu de inhoud van deze brief slechts ziet op de termijnoverschrijding van het bezwaar en geen betrekking heeft op de termijnoverschrijding van het beroep bij de rechtbank zoals thans bij de Raad in geding.
2.5. Met betrekking tot de overige grieven van appellant merkt de Raad voorts op, onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraken, dat de bepalingen ten aanzien van de bezwaar- en beroepstermijn van openbare orde zijn, hetgeen inhoudt dat de rechter het naleven ervan in beginsel ambtshalve dient te toetsen. Dat deze toetsing in het geval van appellant eerst in een later stadium van de procedure bij de rechtbank heeft plaatsgevonden, waardoor bij appellant mogelijk verwarring is ontstaan, doet -evenals het door appellant gestelde feit dat het slechts gaat om een overschrijding van de beroepstermijn met een dag- hieraan niet af.
3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
BvW/109